Utopisch Deventer

Nu we hebben besloten ons restaurant te verkopen, verandert er veel. Althans, feitelijk verandert er niets tot we daadwerkelijk zijn verkocht, maar in onze fantasie leiden we al een compleet ander leven. In dit leven zijn we uitgeruste mensen, met altijd zin in de dag. We zijn ook opgeruimd; hebben structuur en leven volgens rust, reinheid en regelmaat. We staan op, zetten koffie, lezen de krant, aaien de kat en maken plannen om erop uit te gaan. We zijn er vroeg bij, maar uitgeslapen, en de dag ligt open. De zon schijnt altijd en wie een scherp oor heeft, hoort zachte vioolmuziek op de achtergrond en tjilpende vogels. Eenmaal gedoucht en aangekleed gaan we monter op pad, want ‘monter’ is een woord dat echt bij ons past tegenwoordig. Op deze specifieke imaginaire dag pakken we de auto en vertrekken we naar Deventer, want Deventer ligt aan het eind van de regenboog en daar gaan we nu de schat halen.

Sinds jaren is Deventer onze ultieme utopie. We zijn er slechts twee keer geweest, maar beide keren in een tijd waarin we hard aan vakantie toe waren (en waarin we een twee dagen durend tripje een vakantie noemden). Beide keren hebben we er optimaal kunnen ontspannen. De eerste keer was het hoogzomer en boekenmarkt in de stad, de andere keer hartje winter en o zo knus en gezellig in de kroeg.

‘We zouden wel naar Deventer willen verhuizen,’ roep ik sindsdien te pas en te onpas. ‘Dat is zo’n leuke en gezellige stad. En sfeervol ook. En voor wat je hier krijgt voor je appartement koop je daar een huisje met een tuin.’ Ik heb een vaste riedel waarmee ik iedereen probeer te overtuigen van de charmes van Deventer. ‘Er is nog zoveel ruimte en je hebt de natuur om de hoek. En weet je wat ook zo leuk is? Mensen zeggen elkaar nog gedag op straat. Zó vriendelijk. Ja, nee, echt, Deventer is heeeeeeeerlijk!’

‘Maar ja,’ laat ik er altijd met gevoel voor drama op volgen, ‘dat kan niet, met de zaak. We kunnen niet weg.’ Daarmee is de kous af en blijft Deventer het ideaal.

Op weg naar Deventer mijmer ik over ons toekomstige huis. Lekker karakteristiek, op loopafstand van het historisch centrum en het station en toch heerlijk rustig. De tuin staat in bloei en tussen de prachtige kleuren die de lente met zich meebrengt liggen onze katjes Brand en Gekkie in de zon ultiem gelukkig te zijn. Het poezenhart klopt, maar maakt graag ruimte voor Lars, of hoe ons toekomstige – maar waarvan ik mijn vriend nog even moet overtuigen – hondje ook gaat heten. Die zou hier ook goed passen, in deze tuin. En wat zal het dier gelukkig zijn tijdens de lange wandelingen die we zullen maken op de Veluwe. Als we niet in de wellness zitten, want we nemen natuurlijk een abonnementje op Thermen Bussloo, daar in de buurt. Ja, we gaan zeker genieten, met z’n tweeën.

Met z’n tweeën … Opeens zie ik een barstje in mijn mijmering. Klein is het nog. We kennen niemand in Deventer. Pats, de barst wordt groter. Ik werk thuis, dus waar ga ik mensen ontmoeten? Wie ga ik nog zien? We kunnen niet zo even aanwippen bij vrienden of familie. Ratsj, de barst wordt een scheur. We moeten echt afspreken en helemaal naar de Randstad rijden en daar dan de hele dag voor uittrekken. De scheur vertakt zich. Maar als we dat doen, is er niemand die voor de dieren kan zorgen. De vertakkingen vormen een web. We kunnen dus eigenlijk geen kant meer op als we naar Deventer verhuizen. Het web sluit zich; ik kan dat hele Deventer bijna niet meer zien.

Gelukkig kunnen we niet naar Deventer, want we hebben de zaak nog.