Semirotzooi

Deze week overleed Wim de Bie; een man die ik kende doordat mijn vader Keek op de week aanzette vroeger, maar wiens werk ik nooit heb gevolgd. Een gemiste kans, blijkt nu. Overal lees ik hoeveel hij en Kees van Kooten voor het Nederlands hebben betekend. Maar liefst veertig woorden voegden zij toe, bliezen zij leven in of gaven zij nieuwe betekenis. Veertig! Stoned als een garnaal, doemdenken, mag ik even een teiltje, op z’n pik getrapt, mozes kriebel; ik gebruik ze allemaal. Had ik dat toch geweten. Was Wim de Bie maar mijn buurman geweest, bij wie ik op zondagmiddag koffie ging drinken en met wie ik dan zou bespreken wat de taal ons die week weer had geflikt. Een specifiek voorval bij ons in het restaurant zou ik hem niet hebben onthouden.

   Te gast was een groep van zestig studenten, die de zaal voor zich alleen hadden. Gelukkig hoefde ik die avond de bediening niet in, maar stond ik achter de pannen m’n hart vast te houden voor wat er van de ruimte zou overblijven. Godverdegodver, de herrie die door de gesloten zaaldeuren wist te dringen deed me het ergste vrezen. Toen de avond ten einde liep en ‘de quaestor’ (de regelneef, zeg maar) van de club had afgerekend, kwam hij nog even bij het keukenluik staan en bedankte mij voor het geslaagde diner.

   ‘Sorry voor de semirotzooi,’ zei hij. 

   Hij wist niet half hoezeer hij mij geruststelde. Dat kleine ‘semi’ bracht enorme opluchting. Het lawaai dat ik de hele avond had gehoord hoefde klaarblijkelijk niet te betekenen dat de heren en dames de boel hadden afgebroken.

   Het kostte ons, met acht man, bijna een uur opruimen en schoonmaken en we vulden twaalf vuilniszakken. Ik liet mijn gedachten gaan over ‘semi’. Was de jongen sarcastisch geweest en had ik dat niet opgepikt? Kende hij de betekenis niet? Waren de studenten erger gewend en vonden ze dat ze de boel netjes hadden achtergelaten? Of was dit gewoon gelul van een dronken aardbei? Het fascineerde me mateloos.

   ‘Krommunicatie,’ zou Wim hebben gezegd.